Eenheid en verscheidenheid in de ambtelijke dienst
EENHEID EN VERSCHEIDENHEID IN DE AMBTELIJKE DIENST
Enkele opmerkingen over de samenwerking tussen ouderling, diaken en predikant
Het onderwerp waar we het nu over hebben is waard om besproken te worden. Het gaat om iets dat de opbouw van de gemeente van Christus heel direct raakt.
Als de samenwerking tussen de ambtsdragers niet goed is en er gestreden wordt over wat ieders taak is doet dat de opbouw van de gemeente kwaad. We moeten over de invulling van ons ambt niet strijden maar het is wel nodig om daarover na te denken. Om te zien wat het speciale werk van ouderling, diaken en predikant is. Het is niet zo dat ieder van ons tot hetzelfde werk geroepen wordt. Al zijn er zeker overlappingen. Hierbij is ook heel belangrijk om er in de praktijk bij stil te staan hoe we als ouderlingen, diakenen en predikant goed kunnen samenwerken.
Dan komt ook de vraag aan de orde wat de plaats van de diaken in de kerkenraad is. Hoort een diaken bij de kerkenraad of hoort de diaken eigenlijk niet bij de kerkenraad. Hierover is al meerdere keren gediscussieerd en zijn ook verschillende artikelen geschreven. De een heeft gezegd dat de diakens in alles bij de kerkenraad hoort en dat ze ook altijd bij de vergadering van de kerkenraad aanwezig moeten zijn. Een ander komt vanuit het verschil in de ambten juist tot een andere conclusie. Het is goed om nu te kijken naar de geschiedenis, de Schrift en ook de belijdenisgeschriften.
Samenwerking in de geschiedenis
Toen in de tijd van de Reformatie in ons land het kerkverband van de Gereformeerde Kerken ontstond was er ook aandacht voor de samenwerking tussen diaken, ouderling en predikant. We zien dat bij de eerste vergaderingen die tot de kerkverbandelijke samenwerking leiden. De eerste vergadering waar het kerkverband echt vorm krijgt is het convent van Wesel in 1568. De artikelen die daar over de diakenen opgesteld en aangenomen zijn, spreken over 2 soorten diakenen. Het eerste soort diakenen heeft als taak om geld in te zamelen en uit te delen. Van het andere soort diakenen lezen we in hoofdstuk V in de artikelen 5,6,7 het volgende:
“Art 5: Maar dat voornamelijk in de grotte steden, twee soorten van Diaconen worden gesteld, en is niet vreemt: het een deel daarvan zullen haar bezig houden in aalmoessen te vergaderen, ende uit te deilen; ende indien de Armen eenige legaten gemaakt zyn; die van de Erfgenamen af te vorderen, ende de legatarissen getrouwelyk te laten toekomen.
Art 6: Het ander deel zal meest bezig zijn omtrent ziekte, gequetste, gevangene; dewelke niet alleen moeten getrouw ende vernuftig zyn, maar ook begaaft met ongemeene kennisse van vertrosstingen, ende van Gods woort; ende neerstelyk van de Ouderlingen vernemen, wat ende hoe vele zieken ende zwakke ledematen in haar wyken zijn, die met troost dienen ondersteunt te worden.
Art 7: Die ziek te bedde liggen, zullen hare ziekte door de diaconen ofte ouderlingen, den predikant aandienen, op dat ofte hy zelf, des nood zynde, tot hun kome, ende uit Godes woort vertrooste, ofte de ouderlingen, ofte diaconen dat aan bevele, als het hem door andere openbare zaken van grooter gewichte verhindert synde niet gelegen komt.”
Hier is al duidelijk dat vanaf het begin van het Gereformeerde kerkverband er aandacht voor de samenwerking tussen de ambtsdragers was. We zien dat ook op de synode van Dordrecht 1574. We lezen daar in art 34: “Aangaande de uitdeilinge des Aalmoessen, wien ende hoe veel, dat zal staan in de discretie der diaconen, die tot dien eindehaar verzamelingen houden, op datze niet en doen zonder malkanders advis in ordinairlyke zaken, ende in gewigtigezaken zal ’t wel staan, datze de raad des kerkenraat gebruiken.” [1]
We zien hier dat het onderscheid tussen vergaderingen waar ouderlingen en predikanten bij elkaar waren en vergaderingen van diakenen apart toen al bestaan heeft. Er zijn wel aanduidingen dat dit in veel plaatsen nog niet zo functioneerde. Het onderscheid tussen ouderlingen en diakenen was toen in de ogen van velen nog heel klein. Het is in de 17e eeuw wel gebeurd dat dezelfde persoon diaken en ouderling was.[2] Het is zeker dat in de periode daarna het onderscheid tussen diaken, ouderling en predikant al hoe meer in de kerkelijke vergaderingen vorm gekregen hebben. De verschillende vergaderingen van ouderlingen en predikanten en aan de andere kant die van de diakenen hebben al vorm gekregen in die tijd. Toch was er ook altijd aandacht voor de samenwerking. Hoe moeten we vanuit Gods Woord nu over de samenwerking van de ambten denken? Daarover nu meer.
Vanuit het apostelschap naar de verschillende ambten
laten we samen er eerst eens naar kijken wat de taak van de apostelen in de gemeente van het Nieuwe Testament was. Hun taak was heel groot. Aan hen is in het begin van Christus gemeente in het nieuwe testament de leiding toevertrouwd. Zij moeten er ook voor zorgen dat de tucht in de gemeente gehandhaafd worden. Zie Hand 5: 3 e.v. We lezen in handelingen 6 dat de apostelen dat de apostelen voor de prediking in de gemeente zorgen. Zij zijn het ook die de gebeden in de kerkdiensten uitspreken. Hand 6:4. Het zijn ook de apostelen die laten zien wat de gezonde leer is. Zie o.a. Hand 15. De algemene leiding van de grote gemeente in Jeruzalem ligt in de handen van de apostelen.
Dat is nog niet alles. De eerste tijd is het diaconale werk ook deel van het dagelijkse werk van de apostelen. We lezen het in Handelingen 4:33-35: “De apostelen bleven met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk. Niemand onder hen leed enig gebrek; wie een stuk grond of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen en legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen werd verdeeld.”
Ook in Handelingen 6 wordt duidelijk dat het diaconale werk tot dan toe het werk van de apostelen is. Dit hoofdstuk maakt duidelijk dat de apostelen al het werk dat ze deden niet meer konden doen. De werklast wordt te groot. Het wordt het echt teveel. De apostelen kunnen niet meer de totale verzorging van de gemeente op zich nemen. We zien juist in het apostelschap dat en hoe de ambtsdienst in de gemeente van Christus een eenheid is. Het is de eenheid die er is om de gemeente van Christus zo op de beste manier op te bouwen en te verzorgen. We hebben hier een heel belangrijke aanwijzing dat het bij de verschillende ambten nooit zo mag gaan dat we elkaar als concurrenten gaan zien. Als dat wel gebeurt heeft de duivel onder ons een plaats gekregen. Dan is het in ons ambtswerk zover gekomen dat het eigenlijk om onszelf gaat en het er niet meer om gaat hoe we samen de gemeente van Christus op de beste manier dienen.
Toen de apostelen zagen dat ze alles niet meer zelf konden doen, hebben ze de taken verdeeld. Dat is de reden waarom in Handelingen 6 zeven mannen aangesteld zijn om het diaconale werk van de apostelen over te nemen. De apostelen laten het diaconale werk aan andere ambtsdragers over. We lezen namelijk in Hand 6:2-4: “Daarop riepen de twaalf apostelen de voltallige gemeenschap van leerlingen bijeen en zeiden: ‘Het is niet goed dat wij de zorg dragen voor de gemeenschappelijke maaltijden, want daardoor verwaarlozen we de verkondiging van Gods Woord. Kies daarom, broeders en zusters, uit uw midden zeven wijze mannen die goed bekend staan en vervuld zijn met de Heilige Geest. Aan hen zullen we deze taak opdragen, terwijl wij ons zullen wijden aan het gebed en aan de verkondiging van het Woord van God.”
Er heeft een werkverdeling plaatsgevonden. Betekent dat nu dat de apostelen en de diakenen langs elkaar gaan heen leven? Nee, zeker niet! We zien dat in iets wat voor ons misschien maar een klein dingetje in Handelingen 6 lijkt. We lezen in vers 6 nadat de namen van de 7 diakenen genoemd zijn: “Zij lieten deze mannen plaatsnemen voor de apostelen, die een gebed uitspraken en hun daarna de handen oplegden.”
Die handoplegging is niet zomaar iets. Het is o.a. het teken van de ambtelijke verbondenheid en gemeenschap die er tussen de apostelen en de diakenen bestaat. Ze werken in dezelfde dienst aan dezelfde Heer. Ze werken samen in dienst van Christus aan de verzorging van Zijn kudde. Ze werken samen aan wat in Ef 4 zo omschreven wordt: “En Hij is het die apostelen heeft aangesteld, en profeten, evangelieverkondigers, herders en leraren, om de heiligen toe te rusten voor het werk in Zijn dienst. Zo wordt het lichaam van Christus opgebouwd, totdat wij allen samen door ons geloof en door onze kennis van de Zoon van God een eenheid vormen, de eenheid van de volmaakte mens, van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus.” vs 11-13
De apostelen waren bijzondere ambtsdragers. Hun ambt was tijdelijk. Een apostel kon alleen een man zijn die Jezus’ werk met eigen ogen en oren gezien en gehoord had. Of zoals met Paulus die rechtstreeks door Christus zelf geroepen was en ook in de tijd van Jezus op aarde geleefd had. We zien dit heel duidelijk als er voor Judas in de plaats een nieuwe apostel gekozen moet worden. Waaraan moet die twaalfde apostel voldoen? Petrus maakt geleidt door de Heilige Geest duidelijk dat het iemand moet zijn: “Daarom moet een van de mannen die steeds bij ons waren toen de Heer Jezus onder ons verkeerde, vanaf de doop door Johannes tot de dag waarop Hij in de hemel werd opgenomen, samen met ons getuigen van Zijn opstanding.” Hand 1:21,22
Het ambt dat het blijvende ambt is en het apostelschap vervangt is het ambt van ouderling. We moeten ons het ons zo voorstellen dat in de eerste gemeenten de ouderlingen plaatselijk dezelfde taken kregen als de apostelen in de gemeente van Jeruzalem. Zij waren toen in de eerste tijd voor de hele verzorging en leiding van de gemeente verantwoordelijk. We lezen wanneer Paulus in het begin de ambten instelt dat het alleen ouderlingen zijn en nog geen diakenen. We lezen over Paulus en zijn medewerkers in Handelingen 14:23: “In elke gemeente stelden ze oudsten aan, en na gevast en gebeden te hebben bevalen ze hun aan bij de Heer, in wie ze hun vertrouwen hadden gesteld.”
Het is ook opmerkelijk dat we in Handelingen 11 over ouderlingen lezen die geld van andere gemeenten krijgen om dat in hun eigen gemeente voor diaconale doeleinden uit te delen. We lezen daar in vers 29,30: “de leerlingen besloten dat de broeders en zusters in Judea ondersteund moesten worden. Ze droegen elk naar vermogen bij en lieten hun gift door Barnabas en Saulus naar de oudsten brengen.”
Daarna lezen we in het Nieuwe Testament over diakenen in andere gemeenten als in Jeruzalem. Waarschijnlijk moeten we hier denken aan een soort zelfde ontwikkeling als in de gemeente van Jeruzalem. De ouderlingen kunnen niet meer alle taken die ze hebben goed vervullen. Daarom zijn er in al meer gemeenten ook diakenen aangesteld. Om op deze manier het werk van barmhartigheid goed te laten functioneren in en vanuit de gemeente.
Als je op de ontwikkeling van het apostelschap naar de verschillende ambten toe let is het duidelijk dat de ambtsdragers samen de gemeente van Christus moeten verzorgen. Zij moeten samen de genadeheerschappij van Christus aan de gemeente en de wereld laten zien. Ze moeten zo werken dat de vrede van Christus in de gemeente van Christus woont en vanuit de gemeente de wereld in straalt.
Het is een eenheid die in verscheidenheid naar voren komt. Het is goed en ook heilzaam om steeds weer op de eenheid te letten. Toch mag het letten op de eenheid de verscheidenheid van taken en opdrachten niet versluieren. Ieder heeft in zijn eigen ambt een eigen verantwoordelijkheid van en voor de HERE gekregen.
Gaat het om de predikant is dat vooral de verantwoordelijkheid voor de prediking en het verdere onderwijs in het Woord van God. Hij is er ook toe geroepen om samen met de ouderlingen voor de verzorging en regering van de gemeente te zorgen. Daarbij hoort ook het toezicht en de tucht in de gemeente. De ouderlingen moeten samen met de predikant goede leiding aan de gemeente geven. Dat wordt op deze punten niet van de diakenen gevraagd. Dat wil niet zeggen dat op bepaalde punten het advies van de diakenen niet van grote waarde kan zijn. Toch zijn het de ouderlingen en de predikant die samen op deze punten besluiten moeten nemen en daarvoor verantwoordelijk zijn. Zo heeft het in de gereformeerde kerkregering ook al eeuwen gefunctioneerd. Een illustratie daarvan is het besluit van de Particuliere Synode van Zuid-Holland in 1644 waarmee de andere Particuliere Synodes ingestemd hebben. Er was toen in de kerkenraad van Rotterdam onenigheid. De diakenen zijn er in Rotterdam van overtuigd dat ze samen met de ouderlingen moeten besluiten of het aantal ouderlingen uitgebreid moet worden. De uitspraak van de particuliere Synode is dan: “dat dese ende diergelijcke stucken de regeringe der kercken aengaende, den diaconen niet toe en komen, noch volgens Gods Woort, noch volgens het formulier harer bevestinge, noch volgens voorgaande synodale resolutiën. Ende wat aangaet den 6 Art. Synodi Embdensis 1571, blijckt uyt den naerder verclaringe daervan in Synodo Dordracena 1574, Art. 4, dat se dan eerst in diergelijke saken hebben te adviseren, wanneer sij van de kerken raat daartoe geroepen worden.”
De diakenen hebben een eigen taak. De taak van de diakenen is om de vrede van Christus in hulp en vertroosting uit te dragen. De taak van de diakenen is om de gemeente zo te helpen en te stimuleren dat de gemeente dat ook zelf buiten de gemeente laat zien. De diakenen hebben daarbij hun eigen beslissingsrecht en verantwoordelijkheid gekregen. We hebben dat in de kerkorde in de artikelen 22 en 40 zo afgesproken: “De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te vervullen. Zij zullen door het afleggen van huisbezoeken zich op de hoogte stellen van de moeiten; waar nood is helpen en bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.”” Art 22
“De diakenen zullen regelmatig bijeenkomen om onder aanroeping van de Here de diaconale aangelegenheden te behandelen. Zij zullen verantwoording van hun beleid en beheer doen aan de kerkenraad.” Art 40
De laatste zin van art 40 betekent niet dat de ouderlingen over diaconale zaken en hulpvragen besluiten nemen. Het gaat erom dat vanuit een goede verhouding over het algemene beleid en beheer aan de broeders die geroepen zijn om de gemeente te regeren verantwoording gedaan wordt. Hoe kunnen we nu praktisch vorm geven aan de samenwerking en toch ook de verscheidenheid blijven zien en eerbiedigen?
Een paar concrete aanwijzingen
Het gaat bij het samenwerken tussen de ambtsdragers om een innig samenwerken in dienst van Christus. Ik gebruik nu expres het woord innig. Het gaat hier namelijk om een nauwe samenwerking die door de liefde van Christus gedragen moet worden. Het gaat daarbij om Christus en niet om onszelf of om ons ambt. Die samenwerking zien we o.a. sterk bij de talstelling. Er zijn wel een geluiden die er op aandringen dat de talstelling alleen door de ouderlingen gedaan zou moeten worden. De reden die daarvoor dan genoemd wordt is dat de ouderlingen van dingen zijn die vertrouwelijk zijn en de diakenen weten daar niet van.
De redenering doet volgens mij tekort aan het samen als broeders het goede voor de gemeente zoeken. Deze redenering houdt te weinig rekening met het onderlinge vertrouwen dat er onder de ambtsdragers hoort te zijn. Bij de talstelling kan er een moment komen dat de preses of de wijkouderling zegt: “Broeders er zijn bij deze broeder doorslaggevende redenen waarom deze broeder nu geen ambtsdrager kan worden. Ik kan u in deze samenstelling daarover nu verder informeren.”
Waar de liefde van Christus woont, zijn deze woorden geen probleem. Een van de punten waarom het belangrijk is dat ook de diakenen bij de talstelling betrokken zijn, is dat we er dan samen over praten wie de gemeente nu als ouderlingen en diakenen nodig hebben. Bij een goed overleg kan dat er zelfs toe leiden dat iemand die al ouderling was nu als kandidaat voor het diakenschap op het tal verschijnt. Dat heeft niets met een degradatie te maken. Het kan ook betekenen dat we na een goed gesprek ervan overtuigd raken dat iemand die jij graag als diaken zou willen hebben nu eigenlijk in de gemeente meer als ouderling nodig is. Het moet ons steeds om het belang van Christus’ gemeente gaan. Dat vraagt om een open gesprek op de kerkenraad.
Het open zijn naar elkaar is van het grootste belang. Een openheid die door liefde gedragen wordt en de ander geen schade wil doen. Het is zo belangrijk dat onder de ambtsdragers de liefde van Christus heerst. Het is daarom zo belangrijk dat de ambtsdragers mannen vol van de Heilige Geest zijn. Deze openheid is ook heel belangrijk tussen de ouderling, diaken en predikant die in dezelfde wijk werken. Onderlinge openheid om juist de mensen in de wijk steeds weer bij Christus te brengen en het leven met Hem.
Als je als diaken bepaalde problemen in een gezin ziet maar het gaat daarbij niet om diaconale zaken is het goed om daarover met de wijkouderling en/of predikant te gaan praten. Om samen er achter te komen of het al bekend is en eraan gewerkt wordt. Het gaat dan niet om zaken die in diep vertrouwen verteld zijn, die andere in de gemeente op een bijzondere manier zouden raken en ook niet over zaken die het wel of niet aangaan aan het avondmaal betreffen. Er moet ook altijd de plaats zijn en blijven voor vertrouwelijkheid. Ook bij hele tere zaken. De Here Jezus gebied ons zelfs bij een leven in zonde vertrouwelijkheid als er het begin van vermaan is.
Ouderlingen en predikant horen ook op dezelfde manier met de diakenen om te gaan. Ook als er ambtelijk vermaand moet worden is het goed om de wijkdiaken te laten weten dat dit de stand van zaken is. Het op de hoogte stellen van de wijkdiaken voorkomt ook dat je als diaken tegen de ouderlingen uitgespeeld wordt. Het is ook nodig om er voor te zorgen dat de diaken bepaalde reacties en woorden bij dat gezien of die broeder of zuster kan plaatsen. Het kan dan zelfs zo zijn dat bij een bespreking op de kerkenraad over deze broeder of zuster ook de wijkdiaken betrokken wordt. De diaken kan vanuit zijn ervaring met deze broeder of zuster ook bij het gesprek betrokken worden hoe we met deze broeder of zuster verder moeten gaan. Ik kan me ook goed voorstellen dat als er over tucht over iemand in de gemeente gesproken wordt de wijkdiaken op de smalle kerkenraad uitgenodigd wordt om in het gesprek een bijdrage te leveren. Om de ouderlingen met zijn inzicht en advies te dienen. Het besluit blijft het besluit en de verantwoordelijkheid van de smalle kerkenraad. Dat geldt van alles wat met opzicht en tucht over de leden van de gemeente te maken heeft. Die verantwoordelijkheid hebben de ouderlingen vanuit hun ambt tegenover de HERE. Het is goed en nodig dat de wijkdiaken ervan weet als iemand uit de wijk niet tot het Avondmaal toegelaten is of onder een vorm van tucht gesteld is. Het is ook goed en nodig dat de wijkouderling weet van ondersteuning die de diakenen in de wijk geven.
Het is heel belangrijk dat geregelde preekbespreking op de kerkenraad plaatsvindt en dat daarbij ook de diakenen met hun wijsheid en inzicht hun inzet leveren. Het is voor de predikant en dus voor de prediking zelf van het grootste belang om daarin door de ervaringen van de ambtsdragers geholpen en gestimuleerd te worden.
Jullie merken dat ik overleg, contact tussen diakenen, ouderlingen en predikant van heel groot belang vindt. Ook buiten de vergaderingen. Dat contact is vaak nog belangrijker dan op de vergaderingen. Het gaat namelijk om het leven met en van de gemeente van Christus. Als we dat contact niet onderhouden dienen we de opbouw van Christus gemeente met te weinig zorgvuldigheid. Hierbij is het openheid vanuit het samen werken aan de vrede van Christus in de gemeente van beslissend belang. Die vrede hoort er tussen de ambtsdragers zichtbaar te zijn. In hartelijk vertrouwen in elkaar. Vertrouwen vanuit de gezamenlijke liefde voor Christus en Zijn gemeente. Ik heb nu een paar zaken aangestipt en vertrouw erop dat dit genoeg is voor het verdere nadenken hierover.
[1] Waarschijnlijk heeft deze uitspraak zijn achtergrond in de problemen die hierover ontstaan waren in de gemeente van Dordrecht zelf. Zie TH.W. Jensma U Koninkrijk kome p. 24,25. Kijk alleen maar naar de datum van de synode.
[2] A, van Deursen Bavianen en Slijkgeuzen p. 94